Skip to content
  • Home
  • Het team
  • Ons kantoor
    • Missie & visie
    • Onze geschiedenis
    • Vacatures
    • MVO
    • Onze evenementen
    • Faillissementverslagen
    • Klachtenregeling
  • Onze expertises
    • Agri & Bulbs
    • Arbeid
    • Insolventie
    • Ondernemingsrecht
    • Onderwijs
    • Overheid
    • Vastgoed
    • Vervoersrecht
  • Blog
    • Corona
  • Contact
  MENU

Categorie: Vastgoed

Tijdelijke wet tijdelijke verlenging huurovereenkomsten (Spoedwet)

Posted on april 22, 2020mei 4, 2020 by Karen Mels

Verlenging tijdelijk huurcontract leidt tot huurcontract voor onbepaalde tijd

Het was tot voor kort niet mogelijk om een tijdelijk huurcontract voor een woning voor een tijdelijke periode te verlengen. Als dat contract na afloop ervan werd voortgezet, ontstond er automatisch een contract voor onbepaalde tijd. Maar als een verhuurder het tijdelijke huurcontract niet voor onbepaalde tijd wilde of kon verlengen, kwam er een einde aan de huurovereenkomst, mits de verhuurder daarvoor de benodigde formaliteiten in acht had genomen.

Spoedwet: tijdelijke verlenging tijdelijk huurcontract mogelijk i.v.m. coronavirus

In deze tijden van het coronavirus kan het voor de huurder moeilijker zijn om een andere woning te vinden, bijvoorbeeld omdat hij in verband met het coronavirus ziek is of in quarantaine zit.

Daarom is op 24 april 2020 een spoedwet gepubliceerd in de Staatscourant, op basis waarvan de verhuurder en huurder het huurcontract tijdelijk kunnen verlengen. Hieronder zetten wij in het kort de inhoud van deze spoedwet op een rij.  

Hieronder zetten wij in het kort de inhoud van deze spoedwet op een rij.  

Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten (spoedwet)

  • Deze wet zal met terugwerkende kracht in werking treden met ingang van 1 april 2020.
  • De spoedwet zal gaan gelden voor tijdelijke huurcontracten die eindigen na 31 maart en voor juli 2020. Deze contracten kunnen eenmalig op verzoek van de huurder worden verlengd met één, twee of drie maanden, dus tot uiterlijk 1 september 2020.
  • Het verzoek van de huurder wordt niet later dan een week gedaan nadat de verhuurder de huurder schriftelijk heeft geïnformeerd over de dag waarop de huur verstrijkt, of binnen een week na inwerkingtreding van deze wet, als de verhuurder de huurder reeds schriftelijk heeft geïnformeerd over de dag waarop de huur verstrijkt.
  • De verhuurder moet de huurder op het moment dat hij de huurder informeert over de dag waarop de huur verstrijkt, ook informeren over de mogelijkheden op grond van deze wet.
  • Indien de verhuurder de huurder vóór 12 maart 2020 schriftelijk heeft geïnformeerd over de dag waarop de huur verstrijkt, kunnen huurder en verhuurder schriftelijk overeenkomen dat de huurovereenkomst wordt verlengd met een maand, met twee maanden of met drie maanden doch niet tot een later datum dan 1 september 2020.
  • De wet kan, indien nodig, verlengd worden.
  • Door de verhuurder kan verlenging geweigerd worden als:
    • de woning voor 1 april 2020 is verkocht en opgeleverd moet worden;
    • de woning voor 1 april 2020 opnieuw verhuurd is;
    • voor 1 april 2020 is besloten om de woning te renoveren of te slopen, en de verhuurder aan een derde heeft toegezegd de woning vrij van huur of gebruik beschikbaar te stellen;
    • de verhuurder zelf in de woning gaat wonen;
    • de huurder zich niet als goed huurder heeft gedragen.
  • Als de verhuurder verlenging weigert, kan de huurder daar een procedure over beginnen. Zolang er geen uitspraak is van de rechter, mag de huurder in de woning blijven wonen.

Vragen over corona en huurrecht?

Wij begrijpen dat u behoefte hebt aan snelle en heldere adviezen waar u direct iets mee kunt. Wij volgen alle ontwikkelingen en ondersteunen u bij het beperken van de gevolgen van deze crisis tot een minimum. Heeft u vragen over corona en huurrecht? Neem contact op met SWDV Advocaten.

Dit artikel wordt steeds n.a.v. nieuwe ontwikkelingen geactualiseerd.

Posted in Corona, VastgoedLeave a Comment on Tijdelijke wet tijdelijke verlenging huurovereenkomsten (Spoedwet)

DE CORONA-CRISIS EN HET HUURRECHT, DE MEEST GESTELDE VRAGEN

Posted on maart 18, 2020maart 23, 2020 by Karen Mels

18 maart 2020

In onze vorige blogberichten (lees hier en lees hier) hebben wij stilgestaan bij de gevolgen van de Corona-crisis voor het arbeidsrecht. Maar de Corona-crisis brengt ook de nodige vragen voor het huurrecht met zich mee.

Sommige bedrijven moeten als gevolg van de door de overheid getroffen maatregelen sluiten. Denk aan horecabedrijven. Ook blijft het winkelend publiek weg, waardoor de winkelstraten leeg zijn. Deze situatie heeft grote gevolgen voor huurders en verhuurders van bedrijfsruimten. Als de omzet achterblijft, kunnen veel huurders hun verplichtingen op grond van de huurovereenkomst niet nakomen.

Voor wiens risico komen de gevolgen van de genomen overheidsmaatregelen? Kan de huurder stoppen met huur betalen, omdat hij zijn bedrijf heeft moeten sluiten op last van de overheid? En wat als de huurder zijn bedrijf sluit in verband met gezondheidsrisico’s zonder een opgelegde verplichting vanuit de overheid?

Is er sprake van overmacht?

De huurder is op grond van de huurovereenkomst verplicht om huur te betalen. Als hij niet betaalt, is er sprake van wanprestatie. In deze Corona-crisis zou de huurder een beroep kunnen doen op overmacht. Misschien zijn in de huurovereenkomst afspraken gemaakt over de omstandigheden waaronder sprake kan zijn van overmacht. Als dat niet zo is, geldt de wet. In de wet staat dat van overmacht sprake is als het niet nakomen van de verplichtingen niet aan de huurder kan worden toegerekend. Met andere woorden: als het niet de schuld is van de huurder dat hij de huur niet kan betalen. Het is onduidelijk of het niet na kunnen komen van de verplichtingen door het Corona-virus overmacht oplevert. Verdedigbaar zou kunnen zijn dat een huurder bij een gedwongen sluiting op last van de overheid een beroep op overmacht kan doen. Of een huurder die zonder verplichting vanuit de overheid zijn bedrijf sluit ook een beroep kan doen op overmacht is maar de vraag. Omdat iedere situatie anders is, kan op die vraag geen eenduidig antwoord worden gegeven. Dit moet per geval bekeken en getoetst worden.

Is er sprake van een gebrek?

Als het gehuurde de huurder geen huurgenot verschaft, kan de huurder, met een beroep op de gebrekenregeling, bij de rechter vermindering van de huurprijs vorderen. Het begrip gebrek wordt ruim uitgelegd en ziet op situaties waarin de huurder niet het huurgenot heeft van het gehuurde dat hij bij het aangaan van de huurovereenkomst wel mocht verwachten. Rechters oordelen in het algemeen niet snel dat er sprake is van een omstandigheid die voor rekening van de verhuurder moet komen. In ieder geval zijn tegenvallende omzetten in verband met het wegblijven van publiek geen omstandigheid die aan de verhuurder moet worden toegerekend. Dit behoort tot het ondernemersrisico. 

Wat verder meespeelt is, is dat het gehuurde feitelijk wel gebruikt kan worden. We zien daarom nu ook dat bijvoorbeeld restaurants overgaan tot het bezorgen of laten afhalen van hun maaltijden. Laat u goed informeren of dat tot de mogelijkheden behoort.

Hoe zit het met de exploitatieplicht?

In de meeste huurovereenkomsten is een exploitatieplicht afgesproken. Bij een sluiting op last van de overheid kunnen niet alle huurders die verplichting nakomen. Van partijen wordt verwacht dat zij ten opzichte van elkaar de redelijkheid en billijkheid in acht nemen, waardoor het onredelijk kan zijn om huurders onder deze omstandigheden aan hun exploitatieplicht te houden.

Hoe zit het met onvoorziene omstandigheden?

Zowel de huurder als de verhuurder kunnen een beroep doen op onvoorziene omstandigheden. Hoewel een economische crisis in de meeste gevallen voor rekening en risico van de ondernemer komt, kan dat in de Corona-crisis en de in verband daarmee getroffen overheidsmaatregelen anders zijn. Vooral ook omdat met een dergelijke crisis bij het sluiten van de huurovereenkomst geen rekening kon worden gehouden. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat de huurder en verhuurder de helft van de huur voor hun rekening nemen en op die manier de pijn van de Corona-maatregelen verdelen.

Model-huurovereenkomsten

Van belang is verder nog dat in veel huurovereenkomsten – en daarop toepasselijke standaard algemene bepalingen – is opgenomen dat de huurder de huur te allen tijde verschuldigd is, waarbij beroepen op overmacht e.d. zijn uitgesloten. Hoe daar in de praktijk mee omgegaan wordt, is uiteindelijk aan de rechter voorbehouden. Wij houden de rechtspraak op dit punt goed in de gaten voor onze klanten.

Wat te doen?

Het zijn onzekere tijden. Hoewel de huurder en verhuurder met elkaar een contractuele relatie hebben en normaal gesproken het beginsel ‘afspraak is afspraak’ geldt, raden wij aan om met elkaar in gesprek te gaan en te kijken naar de mogelijkheden. Misschien is het mogelijk dat de huurder voor een korte periode de huur slechts gedeeltelijk betaalt en dat hij dit terugbetaalt zodra de storm is overgewaaid (maak wel afspraken over de termijn!). We moeten elkaar waar mogelijk helpen en bovendien hebben verhuurders ook geen baat bij failliete huurders. Een nieuwe huurder is in deze tijden immers niet snel gevonden. Welke keuze u ook maakt, neem geen overhaaste beslissingen en laat u goed adviseren over de mogelijkheden. Wij staan klaar om u bij dit traject te begeleiden. Neem gerust contact met ons op.

Posted in Corona, Ondernemen, VastgoedLeave a Comment on DE CORONA-CRISIS EN HET HUURRECHT, DE MEEST GESTELDE VRAGEN

Controle pand door verhuurders

Posted on juli 24, 2019november 18, 2019 by Anna Paternotte

Verhuurders dienen het gehuurde niet alleen te bezoeken, maar ook te controleren

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna; de Afdeling) heeft in een recente uitspraak (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@116497/201808071-1-a3/) geoordeeld dat eigenaren, om met recht te kunnen stellen dat hen geen verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van drugs in het verhuurde pand, niet alleen het verhuurde pand moeten bezoeken, maar ook controles moeten uitvoeren die gericht zijn op het gebruik van het pand. Zeker als daar aanleiding voor is.

Bedrijfspand gesloten door de burgemeester

Een bedrijfspand werd door de burgemeester overeenkomstig het beleid voor de duur van 12 maanden gesloten in verband met drugshandel. De burgemeester moet bij het nemen van een dergelijk besluit een nadere beoordeling maken. Daarbij moet hij alle omstandigheden van het geval betrekken en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb die leiden tot een afwijking van het sanctiebeleid.

Verwijtbaarheid

De eigenaren van het pand hebben aangevoerd dat er geen sprake is van verwijtbaarheid aan hun zijde. De Afdeling overweegt dat – hoewel de eigenaren zelf niet betrokken zijn geweest bij de handel in drugs vanuit het bedrijfspand –  van een eigenaar desondanks wordt verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt.

Controle

Het is daarbij onvoldoende als de eigenaar het pand alleen maar bezoekt. Hij moet ook daadwerkelijk controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand. Daarbij betrekt de Afdeling dat in dit geval voor zulke controles ook aanleiding bestond, zeker omdat er verdachte signalen waren. Die signalen hadden voor de eigenaren reden moeten zijn om eraan te twijfelen dat het bedrijfspand alleen voor het herstel van auto’s met schade werd gebruikt.

Posted in Overheid, VastgoedLeave a Comment on Controle pand door verhuurders

Praktische gevolgen van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb)

Posted on juli 12, 2019juli 15, 2019 by Anna Paternotte

Het voorstel voor de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) is op dinsdag 14 mei 2019 door de Eerste Kamer aangenomen. Het voorstel heeft al voor veel ophef gezorgd binnen de bouwwereld. Veel opdrachtgevers en aannemers vragen zich af hoe de voorgestelde wijzigingen in de praktijk zullen uitvallen en hoe zij zich hier zo goed mogelijk op kunnen voorbereiden.

Het nieuwe stelsel treedt stapsgewijs in werking en geldt vanaf 1 januari 2021 eerst voor bouwwerken in de laagste risicoklasse, zoals eengezinswoningen en eenvoudige bedrijfspanden.

Het wetsvoorstel heeft twee componenten: het verleggen van de kwaliteitsborging naar de marktpartijen en het versterken van de positie van de opdrachtgever. SWDV heeft een artikel opgesteld waarin de wijzigingen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden besproken. Deze wijzigingen zullen belangrijke gevolgen hebben voor de bouwpraktijk. De verhouding tussen aannemer en opdrachtgever zal veranderen, met name waar het particuliere opdrachtgevers betreft.

In ons eerdere artikel (april 2018) zetten wij de drie voorgestelde wijzigingen in Boek 7 BW uiteen en bespreken we de praktische gevolgen daarvan voor de bouwpraktijk. De relevante amendementen die door de Tweede Kamer zijn aangenomen worden daarbij aangestipt. Onze conclusies hebben we samengevat in een aantal praktische aandachtspunten voor opdrachtgevers en aannemers, die hieronder zijn opgenomen. Het volledige artikel leest u hier.

Aandachtspunten voor opdrachtgevers

  • Als bij oplevering gebreken worden opgemerkt, zorg dan dat er afspraken gemaakt worden over reparatie en leg dit schriftelijk vast, zodat duidelijk is dat de gebreken niet geaccepteerd zijn.
  • Als de aannemer bij oplevering vraagt om akkoord te gaan met wijzigingen of zichtbare kenmerken, let dan op dat je geen rechten verspeelt. Controleer extra goed voordat je akkoord geeft.
  • Maak gebruik van de verruimde aansprakelijkheid van de aannemer. Als na oplevering gebreken worden ontdekt, onderneem dan tijdig actie.
  • Voor niet-particuliere opdrachtgevers geldt: controleer of in een aanneemovereenkomst een afwijkende aansprakelijkheidsregeling is opgenomen en treed hierover zo nodig in onderhandeling.
  • Aanbestedende diensten die gebruik maken van de UAV(-GC) moeten in een overeenkomst opnemen dat uitdrukkelijk is beoogd af te wijken van artikel 7:758 lid 4 BW.
  • Voor particuliere opdrachtgevers geldt: neem de door de aannemer verstrekte informatie over zekerheden en garanties zorgvuldig door en weeg de risico’s af. Zorg zo nodig zelf voor een (extra) financiële buffer.
  • Maak in geval van gebreken gebruik van de mogelijkheden die een depot of bankgarantie biedt. Dit kan een stok achter de deur zijn voor de aannemer om tot herstel over te gaan.
  • Zorg voor een goede samenwerking met de aannemer.

Aandachtspunten voor aannemers

  • Overweeg of je in het licht van de gewijzigde aansprakelijkheidsregelingen nog aanneemovereenkomsten met particuliere opdrachtgevers wilt sluiten. Mogelijk kan gebruik gemaakt worden van constructies met niet-particuliere opdrachtgevers die na oplevering doorverkopen aan particulieren.
  • Denk bij het sluiten van een overeenkomst met een niet-particuliere opdrachtgever na over het al dan niet afwijken van de aansprakelijkheidsregeling van artikel 7:758 BW en overleg hierover met de opdrachtgever. Leg afwijkingen uitdrukkelijk vast in de aanneemovereenkomst.
  • Als je fouten aantreft in ontwerp, berekeningen of materiaalgebruik, waarschuw dan de opdrachtgever zo spoedig mogelijk schriftelijk en duidelijk.
  • Zorg ervoor dat je administratie in orde is, want dat versterkt je bewijspositie. Begin tijdig aan het opleverdossier. Als je vanaf het begin al een opleverdossier bijhoudt, scheelt dit aan het eind veel werk.
  • Leg de staat van het bouwwerk bij de oplevering zorgvuldig vast. Aan te raden is om foto- of video-opnamen van het bouwwerk te maken. Overweeg om akkoord van de opdrachtgever te vragen (en vast te leggen) ten aanzien van wijzigingen en/of zichtbare kenmerken bij de oplevering.
  • Inventariseer je garanties en verzekeringen en licht particuliere opdrachtgevers voor de bouw van een woning hierover in. Zorg dat je de informatie bij de overeenkomst voegt en laat de opdrachtgever tekenen voor ontvangst.
  • Attendeer de opdrachtgever die gebruik maakt van de 5%-regeling tijdig op de mogelijkheid het depot aan te houden. Doe je dit niet tijdig, dan blijft het depot in stand. Als je gebruik wilt maken van een bankgarantie in plaats van de 5%-depotstelling, controleer dan of de voorwaarden van je bankgarantie overeenkomen met die van het depot.
  • Zorg voor een goede samenwerking met de opdrachtgever en een goed kwaliteitsbeleid. Hiermee voorkom je claims en procedures.

Heeft u vragen over de Wkb? Neem contact op met Anna Paternotte.

Posted in VastgoedLeave a Comment on Praktische gevolgen van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb)

SWDV Advocaten: nieuwe vestiging Purmerend en uitbreiding Vastgoedteam

Posted on februari 15, 2019februari 15, 2019 by Chris Hartsuiker

Vanaf 1 februari 2019 opereren de advocaten van SWDV ook vanuit het prachtige kantoorpand aan de Plantsoengracht 6 in Purmerend. SWDV Advocaten is daarmee nu actief op drie locaties: Hoofddorp, Haarlem en Purmerend.

Karen Mels versterkt per 1 februari 2019 het Vastgoedteam van SWDV Advocaten vanuit Purmerend. Zij heeft ruim tien jaar ervaring als advocaat op het gebied van vastgoed- en huurrecht.

Sinds jaar en dag is SWDV een van de grote advocatenkantoren in de regio Noord-Holland voor ondernemers en overheden. Het kantoor richt zich op ondernemingsrecht, vastgoedrecht, arbeidsrecht en bestuursrecht, maar heeft ook specialisten in huis op het gebied van bijvoorbeeld onderwijsrecht en agri & bulbs.

SWDV Advocaten maakt het verschil, nu ook in Purmerend.

Posted in Ondernemen, VastgoedLeave a Comment on SWDV Advocaten: nieuwe vestiging Purmerend en uitbreiding Vastgoedteam

Actueel in huurrecht en ander civiel vastgoedrecht

Posted on december 14, 2018december 14, 2018 by Martijn Langhout

Martijn Langhout heeft ruime ervaring in het civiele vastgoedrecht, waaronder het huurrecht. In dit blog deelt hij welke uitspraken hem opvallen en waarom.

Recht van erfpacht voor bepaalde duur (december 2018)

Bij de koop van een erfpachtrecht is het belangrijk goed te letten op de contractsduur; bepaalde tijd of voortdurend? In deze zaak wordt een recreatiewoning verkocht. De grond waarop de woning staat, is in erfpacht uitgegeven. Het betreft een recht van erfpacht voor bepaalde duur, eindigend in 2020. Na het sluiten van de koopovereenkomst (maar voor de levering) blijkt dat de eigenaar van de grond niet wil meewerken aan verlenging van het erfpachtrecht. Het door de koper gedane beroep op dwaling wordt in kort geding (dus voorlopig oordeel) gepasseerd, omdat het voor partijen bij het sluiten van de overeenkomst duidelijk was dat er nog onzekerheid was met betrekking tot een verlenging van het recht van erfpacht. De rechter oordeelt dat koper moet meewerken aan levering. Realiseer je als koper dus wat je precies koopt, en laat je bij twijfel goed informeren.

Terugvordering van door verjaring verloren grond succesvol (november 2018)

De rechtbank Limburg heeft op 14 november 2018 geoordeeld over een burengeschil over een naast de erfgrens (dus op grond van de buurman) geplaatste coniferenhaag. Tussen partijen was al eerder geprocedeerd over de haag. In die procedure was vastgesteld dat er sprake was van verjaring, waardoor de buurman (eiser in deze nieuwe procedure) de grond niet meer kon terugvorderen (hij was de eigendom van de grond verloren). Nu vordert eiser – met verwijzing naar een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad uit 2017 – schadevergoeding van zijn buurman (wegens onrechtmatig handelen) omdat deze de strook grond in bezit heeft genomen en gehouden terwijl hij wist dat zijn buurman daarvan eigenaar was. De rechtbank oordeelt dat de inbezitneming van de grond (in 1992/93) niet te goeder trouw is geweest (gedaagde moet hebben geweten dat hij de haag op de verkeerde plek neerzette) en dat gedaagde onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld. Er volgt (schadevergoeding in natura) een veroordeling tot teruglevering van de grond (die dus reeds door verjaring was verkregen). De rechtspraak op dit punt is nog in ontwikkeling, maar deze uitspraak zal ongetwijfeld meer partijen aanzetten tot het terugvorderen van door verjaring verloren grond.

Beroep door derde op huurbescherming na overlijden huurder (oktober 2018)

Als verhuurder (van woonruimte) kun je te maken krijgen met een huurder die komt te overlijden. In een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2018  wordt door een derde (die met de overleden huurder een duurzaam gemeenschappelijke huishouding heeft gehad) een beroep gedaan op huurbescherming. De kantonrechter toetst aan de limitatief in artikel 7:268 lid 2 en 3 BW opgenomen voorwaarden en wijst de vordering af; wel een duurzaam gemeenschappelijke huishouding, maar onvoldoende waarborg voor een behoorlijke nakoming van de huur (de hoofdverplichting van een huurder) en verder onvoldoende zeker dat eiseres ooit een huisvestingsvergunning zal verkrijgen.

Onrechtmatig handelen makelaar (juli 2018)

De Hoge Raad heeft op 13 juli 2018 geoordeeld over de vraag of een NVM-makelaar onrechtmatig handelt jegens een koper van een woning door een (onjuiste) vermelding van een woonoppervlakte in een verkoopbrochure, want niet gemeten volgens de verplichte Meetinstructie (welke meetinstructie strekt ter bescherming van de belangen van aspirant-kopers). De Hoge Raad bekrachtigt de uitspraak van het gerechtshof dat makelaar onrechtmatig jegens de koper heeft gehandeld. Het gerechtshof had de schade overigens lager vastgesteld (geschat) dan was gevorderd (woonoppervlakte is niet de enige factor waarmee rekening dient te worden gehouden bij bepalen van de waarde van een woning).

Verjaring (maart 2018)

Recent werd ik gewezen op een kort geleden gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2018. Het betreft een verjaringszaak. De rechtbank buigt zich over een tweetal inhoudelijke punten:

(1.) Is er sprake van (ondubbelzinnig) bezit (gedurende 20 jaar)? De rechtbank komt tot het oordeel dat er inderdaad sprake is van bezit en komt vervolgens tot het oordeel dat er sprake is van verjaring. De feitelijke omstandigheden zijn in dit soort zaken steeds van groot belang. Naar mijn mening was een andere uitkomst in dit geval mogelijk geweest.

(2.) Is er sprake van onrechtmatig handelen en moet er schadevergoeding worden betaald? De rechtbank oordeelt – in lijn met Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR 2017:309 – dat er sprake is van onrechtmatig handelen. De gevorderde schadevergoeding in nature wordt vervolgens echter afgewezen, met een beroep op eigen schuld; de gemeente zou hebben geweten van de onrechtmatige toestand en nooit hebben ingegrepen. Vanwege de eigen schuld dient er volgens de rechtbank een correctie plaats te vinden in de schadevergoeding. Bij schadevergoeding in natura (teruglevering van de grond) is dat naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. Bij schadevergoeding in geld wel, maar dat was niet gevorderd.

Huuropzegging (januari 2018)

Mijn oog viel op een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 2 januari 2018. Het betrof een huurzaak waarin, kort gezegd, huurster van bedrijfsruimte zo’n 2 tot 10 dagen te laat de opzeggingsbrief aan verhuurders had overhandigd. Te laat dus, zou je zeggen. Het gerechtshof schiet huurster echter te hulp; naar het oordeel van het gerechtshof is sprake van een zo minimale overschrijding dat daarbij het belang van verhuurders bij het hebben van voldoende tijd om een nieuwe huurder te vinden niet of slechts in zeer beperkte mate is geschaad. Ofwel, huurster komt weg met haar te late huuropzegging. Is dat terecht? Naar mijn mening in dit geval niet. Als huurder zou ik er zeker niet op gokken dat een termijnoverschrijding in zo een geval verschoonbaar is.

Wet verbetering Vereniging van Eigenaars (VvE) (december 2017)

Ons kantoor schreef eerder dit jaar (zie onderstaande link) al over de Wet verbetering vereniging van eigenaars. De wet treedt op 1 januari 2018 in werking. Belangrijkste punten die de wet regelt zijn:

  • VvE’s zijn vanaf 1 januari 2018 verplicht om jaarlijks een minimumbedrag te reserveren voor onderhoud en herstel van het gebouw (er is een overgangsregeling);
  • Het wordt voor VvE’s mogelijk om een geldlening aan te gaan. Een schuld uit zo een lening is deelbaar (waardoor een VvE-lid niet hoofdelijk aansprakelijk is voor het leningsbedrag).

Tijdelijke huur woonruimte: wel voldoen aan geldende voorwaarden (september 2017)

Tijdelijke huur van woonruimte is sinds enige tijd, onder omstandigheden, mogelijk. Let er alleen wel op dat aan de geldende voorwaarden wordt voldaan. In deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 20 september 2017 ging het voor de verhuurder alsnog verkeerd doordat de verhuurder de huurder niet tijdig vóór afloop van de huur had geïnformeerd dat de huurovereenkomst op de afgesproken datum zou eindigen. Er is daardoor mogelijk alsnog (het was ‘slechts’ een kort geding, waarin voor bewijslevering geen plaats was) een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan, met huurbescherming voor de huurder. Juist dit had de verhuurder beoogd te voorkomen.

Verjaring: ondubbelzinnig bezit gedurende een bepaalde periode (augustus 2017)

Met enige regelmaat ontstaan er geschillen (tussen buren) waarbij één partij stelt door verjaring eigenaar te zijn geworden van een strook(je) grond van een naastgelegen perceel. Er zijn door rechters al veel uitspraken over dit soort zaken gewezen. De feitelijke situatie ter plaatse speelt vaak een belangrijke rol bij de beantwoording van de vraag of aan de vereisten voor een geslaagd beroep op verjaring – er moet sprake zijn van ondubbelzinnig bezit gedurende een bepaalde periode – is voldaan. Zie onder meer deze uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarbij het beroep op verjaring werd afgewezen. Door het enkele  snoeien van een haag door de buurman behoefde de eigenaar van de grond zich niet te realiseren dat hij door stil te zitten de eigendom van de grond zou verliezen (geen bezitsdaad).  Gelet op de stellingen van partijen naar mijn mening een juiste uitspraak. Had eisende partij zijn/haar stellingen beter kunnen onderbouwen (bewijs is in dit soort zaken niet altijd aanwezig) dan had de uitkomst echter ook zo maar anders uit kunnen pakken.

(Onder)verhuur via Airbnb (mei 2017)

Steeds vaker wordt woonruimte (onder)verhuurd via Airbnb. Daarover wordt ook steeds vaker geprocedeerd. In deze zaak (uitspraak van het Hof Den Haag d.d. 9 mei 2017) vorderde een verhuurder ontbinding van de huur en ontruiming van het gehuurde vanwege regelmatige (onbevoegde) onderverhuur via Airbnb. De rechter (eerste aanleg en hoger beroep) stelt vast dat er sprake is van een tekortkoming door de huurster. Gevorderde ontbinding en ontruiming wordt (in dit geval) afgewezen vanwege (met name) de persoonlijke omstandigheden van de huurster. Vervolgens wordt huurster, op verzoek van verhuurster, wel veroordeeld tot winstafdracht. Hoewel onbevoegde onderverhuur naar mijn mening (anders dan in deze zaak) vaak zal leiden tot ontbinding en ontruiming (tenzij…), is het voor verhuurders goed om te weten dat schadevergoeding in de vorm van winstafdracht ook gevorderd kan worden.

Sloten vervangen als de huur niet wordt betaald, mag dat? (april 2017)

Stel u verhuurt woonruimte en de huurder betaalt de huur niet. Mag u als verhuurder op eigen houtje de sloten laten vervangen (waardoor de huurder geen toegang meer heeft tot de woning)? Nee! Naar mijn mening een vorm van eigenrichting. Het Hof Den Bosch overweegt in een uitspraak van 11 april 2017 “komt opschorting van de nakoming van de terbeschikkingstellingverplichting neer op een feitelijke executie vooruitlopend op het rechterlijk oordeel, hetgeen evenmin in overeenstemming met de ratio van artikel 7:231 BW is”.

Posted in VastgoedLeave a Comment on Actueel in huurrecht en ander civiel vastgoedrecht

Onbevoegdheid hoofdhuurder: tekortkoming jegens onderhuurder?

Posted on maart 9, 2018mei 23, 2022 by Martijn Langhout

Is er sprake van een tekortkoming van de hoofdhuurder jegens de onderhuurder, wanneer de hoofdhuurder onbevoegd is geworden tot onderverhuur? De Hoge Raad heeft hierover in zijn arrest van 23 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:284) duidelijkheid verschaft. De onbevoegdheid van de hoofdhuurder levert geen tekortkoming op om het gehuurde in gebruik te geven aan de onderhuurder. Er is alleen sprake van een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW wanneer een derde pretendeert een beter recht te hebben dan de onderhuurder en er als gevolg daarvan sprake is van een feitelijke stoornis van het gebruik.

Onbevoegdheid hoofdhuurder door faillissement

Runner Truck Lease & Rental B.V. is een onderneming gericht op verhuur van motorvoertuigen. Deze onderneming wordt op 11 december 2012 in staat van faillissement verklaard. Op moment van faillietverklaring lopen er huurovereenkomsten tussen Runner Truck en haar huurders. Runner Truck heeft op 9 juli 2012 een voertuig verhuurd aan KAV, waarvan MAN Lease de eigendom heeft. KAV is onderhuurder en Runner Truck is aan te merken als hoofdhuurder, nu zij op haar beurt het voertuig huurt van MAN Lease. MAN Lease ontbindt op 3 december 2012 de  huurovereenkomst die zij heeft met Runner Truck. De curator van Runner Truck vordert betaling van de onbetaalde huurtermijnen van KAV tot 13 maart 2013.

De kantonrechter wijst de vordering af op de grond dat de curator onvoldoende heeft betwist dat KAV het voertuig op 5 december 2012 aan MAN Lease heeft overgedragen. Het Hof bekrachtigt de uitspraak van de kantonrechter en laat daarbij in het midden wanneer de overdracht van het gehuurde voertuig aan MAN Lease heeft plaatsgevonden. Het Hof overweegt: “… het einde van de hoofdhuur impliceert dat Runner Truck niet meer kan voldoen aan haar verplichting jegens KAV haar het gebruik van het voertuig te verstrekken. KAV was daarom vanaf 3 december 2012 niet meer gehouden huur aan Runner Truck/de curator te betalen. De vordering van de curator loopt hierop stuk.”

Tekortkoming in de nakoming

In cassatie stelt de curator dat het enkele feit dat aan de hoofdhuurovereenkomst een einde is gekomen, niet noodzakelijk met zich brengt dat de onderverhuurder niet langer in staat is aan de onderhuurder het gebruik te verschaffen. De Hoge Raad bespreekt het ter beschikking stellen van de zaak op grond van artikel 7:203 BW en geeft aan dat het gaat om de mogelijkheid tot het feitelijk / daadwerkelijk gebruiken van de zaak. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat voor de geldigheid van een huurovereenkomst niet vereist is dat de verhuurder tevens eigenaar van de zaak is. Wanneer de verhuurder niet over de bevoegdheid beschikt om het gehuurde aan de huurder in gebruik te geven, volgt uit het samenstel van de bepalingen 7:204 lid 2 en lid 3 en 7:211 BW dat van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door verhuurder slechts sprake is wanneer aan twee voorwaarden is voldaan. Vereist is dat een derde tegenover de huurder pretendeert een beter recht te hebben én als gevolg daarvan een feitelijke stoornis van het gebruik ontstaat. Zolang de hoofdverhuurder de zaak niet opeist, is er geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van de hoofdhuurder. De onderhuurder behoudt in dat geval het feitelijk gebruik van de zaak.

Na de beëindiging van de hoofdhuur op 3 december 2012 is MAN Lease niet direct overgegaan tot het opeisen van het voertuig. KAV behoudt dan het feitelijk gebruik van het voertuig, maar moet haar betalingsverplichtingen aan Runner Truck/de curator gedurende die tijd wel gewoon voldoen.

Ontbinding huurovereenkomst of opschorten betalingsverplichting

De onderhuurder staat niet helemaal met lege handen. Indien de dreiging van een tekortkoming bestaat kan de onderhuurder blijkens artikel 6:80 BW een beroep doen tot ontbinding van de overeenkomst, dan wel zijn betalingsverplichting opschorten op grond van artikel 6:263 BW.

Posted in Ondernemen, VastgoedLeave a Comment on Onbevoegdheid hoofdhuurder: tekortkoming jegens onderhuurder?

Landjepik, nog lucratief?

Posted on april 12, 2017januari 10, 2018 by Martijn Langhout

Deze eeuw hebben vele zaken gespeeld waarin aan de orde was dat een partij zich er op beriep middels verjaring eigenaar te zijn geworden van een stuk(je) grond dat formeel eigendom was van een gemeente. Het ging dan vaak om groenstroken (snippergroen), bermpercelen, bosperceeltjes etc.

Zoals uit de jurisprudentie blijkt, leidde dit inderdaad in een aantal gevallen tot eigendomsovergang van zo’n grondstuk op de particulier, dit ten nadele van de desbetreffende gemeente.

In dit kader heeft de Hoge Raad op 24 februari 2017 een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2017:309) dat een opmerkelijk staartje kent (verder: “het arrest”).

Hoe zat het ook alweer?

Op grond van het bepaalde in artikel 3:105 lid 1 BW krijgt degene die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit wordt voltooid, dat goed, ook al is deze niet te goeder trouw. Uit artikel 3:107 BW volgt (onder meer) dat bezit is het houden van een goed voor zichzelf.

Of iemand een goed al dan niet voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, zo stelt artikel 3:108 BW.

De verjaringstermijn bedraagt (in beginsel) 20 jaar zegt artikel 3:306 BW en die termijn, zo blijkt uit artikel 3:314 lid 1 BW, begint met aanvang van de dag, volgend op die waarop de onmiddellijke opheffing van de strijdige toestand gevorderd kan worden.

Zoals de Hoge Raad in het arrest onder 3.3.2 overweegt noemt de wet, anders dan onder het recht zoals dat gold tot 1992, als vereiste voor het bezit niet meer met zoveel woorden dat het “niet dubbelzinnig” en “openbaar” is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat ook naar het huidige recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip “bezit” besloten liggen.

“Niet-dubbelzinnig bezit” is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826). Dit laatste moet naar objectieve maatstaven beoordeeld worden.

De eigendomsverkrijging als bedoeld in artikel 3:105 lid 1 BW vindt plaats onverschillig of op deze (bevrijdende) verjaring een beroep is gedaan.

Tegen de achtergrond van het hiervoor heel kort omschreven wettelijk systeem mag het niet verbazend worden geacht dat uit de jurisprudentie van de afgelopen jaren volgt dat de feitelijke omstandigheden van het geval in hoge mate bepalend zijn voor de vraag of wel of niet sprake is van bevrijdende verjaring. Het gaat er toch vooral om dat door de rechter moet worden vastgesteld of er gedurende de termijn van verjaring sprake is geweest van niet-dubbelzinnig bezit met de pretentie eigenaar te zijn van het desbetreffende goed, in dit geval het desbetreffende grondstuk.

Er dient dus geen sprake te zijn van houderschap, met andere woorden, er moet geen sprake zijn van een huur- of een gebruiksovereenkomst of eventueel gedogen. In die gevallen is er immers geen sprake van bezit en is de termijn waarop de wetgever in artikel 3:105 lid 1 BW heeft gedoeld zelfs niet aangevangen.

Van belang is ook de kenbaarheidseis, het moet immers zijn gegaan om “niet-dubbelzinnig” en “openbaar” bezit. Daarbij, zo overweegt de Hoge Raad in het arrest onder rechtsoverweging 3.4 is niet vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk heeft kennis gedragen van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is teniet gegaan. Voldoende is dat een en ander naar buiten toe -en dus ook voor de eigenaar- kenbaar was.

In dit geval vond de Hoge Raad dat daaraan niet werd afgedaan door het feit dat de gemeente van de bewuste bezitsdaden niet dan na onderzoek op de hoogte kon raken “hoe zeer het ook voor eigenaren van met name genoemde moeilijk begaanbare of moeilijk toegankelijke percelen bezwarend kan zijn deze periodiek op bezitsinbreuken te controleren, in de gelding van meer bedoelde wettelijke vereisten voor bezit kan die omstandigheid geen verandering brengen. Eerst indien moeilijke begaanbaarheid of moeilijke toegankelijkheid aan de kenbaarheid van de bezitsdaden in de weg staat, is van bezit van een inbreukmaker geen sprake”.

In dit geval overwoog de Hoge Raad dat aan de verschillende vereisten was voldaan, zoals ook door het Hof was vastgesteld. Het desbetreffende cassatieberoep werd dan ook verworpen.

Dit laatste betekende dat het beroep op bevrijdende verjaring werd toegewezen, waarmee de gemeente haar eigendom van het desbetreffende grondstuk verloor. De (mogelijke) consequenties van het bepaalde in artikel 3:105 lid 1 BW blijven blijkens het arrest dan ook ongewijzigd. Een beroep op bevrijdende verjaring blijft kortom mogelijk en kan tot eigendomsverkrijging door de bezitter leiden, ook als deze zich gedurende zijn bezit bewust is geweest van het feit dat de gemeente de formele eigenaar van het desbetreffende grondstuk was en aldus sprake was van bezit te kwader trouw.

Van groot belang is echter hetgeen de Hoge Raad ten overvloede in het arrest heeft overwogen.

De Hoge Raad begint met er op te wijzen dat de wetgever heeft gekozen voor de consequenties van het huidige artikel 3:105 lid 1 BW. Omdat moest worden gebroken met de voor 1 januari 1992 bestaande anomalie, dat de werkelijke rechthebbende de zaak niet kon opvorderen en anderzijds de bezitter in zijn bezit beschermd werd, maar geen eigenaar werd. Het recht dient zich op den duur bij de feiten aan te sluiten, vooral wanneer dit recht de nodige rechtsvorderingen om wijziging te brengen in de feitelijke verhoudingen aan de rechthebbende onthoudt, parlementaire geschiedenis boek 3, p. 416.

Zoals de Hoge Raad overweegt, ligt dus aan de eigendomsverkrijging op grond van de bevrijdende verjaring door een bezitter te kwader trouw niet een afweging ten grondslag op grond van tegenover elkaar staande belangen van de rechthebbende en die van de bezitter.

Waar het echter om gaat is dat de Hoge Raad vervolgens overweegt dat die bezitter te kwader trouw bloot kan staan (kennelijk bedoelt de Hoge Raad: bloot hoort te staan) aan een vordering uit onrechtmatige daad van de (voormalige) rechthebbende die zijn eigendom aan de bezitter te kwader trouw heeft verloren.

De Hoge Raad overweegt: “een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, handelt tegenover die eigenaar immers onrechtmatig. Dat brengt mee dat deze laatste, mits aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan, kan vorderen dat hem door de bezitter de schade wordt vergoed die hij als gevolg van het onrechtmatig handelen leidt”. De bedoeling van de wetgever en het bepaalde in artikel 3:105 BW staat hieraan, aldus de Hoge Raad, niet in de weg.

Dan overweegt de Hoge Raad dat het in een dergelijk geval voor de hand ligt dat de rechter, indien een voormalig rechthebbende dat vordert en de voormalig bezitter nog steeds eigenaar is, op de voet van artikel 6:103 BW, de voormalige bezitter veroordeelt bij wijze van schadevergoeding de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen.

Heel kort samengevat meent vervolgens de Hoge Raad dat een verweer van zo’n voormalig bezitter in laatstbedoelde procedure, inhoudend dat de voormalig rechthebbende gedurende de verjaringstermijn heeft nagelaten rechtmatig onderzoek te doen naar eventuele inbezitnemingen en niet doorslaggevend is. De Hoge Raad overweegt: “van een grondeigenaar kan niet worden verlangd dat hij zijn percelen periodiek op bezitsinbreuken controleert als daarvoor geen concrete aanleiding bestaat -in het bijzonder niet voor zover die percelen moeilijk begaanbaar of moeilijk toegankelijk zijn- op straffe van het verval of de beperking van zijn aanspraken op schadevergoeding jegens degene die hem toebehorende grond wederrechtelijk in bezit mochten hebben genomen. Daarom kan het achterwege laten van dergelijke periodieke inspecties in de regel niet worden aangemerkt als een aan de eigenaar toerekenbare omstandigheid waarvan het verlies van de eigendom het gevolg is”.

De Hoge Raad overweegt ook dat de bedoelde onrechtmatige daadvordering is onderworpen aan de verjaring als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW en dat daarbij (kennelijk) de verjaringstermijn eerst start op het moment dat de voormalig eigenaar zijn eigendom verliest.

Dit alles kan natuurlijk nog al een omwenteling betekenen. Heel simpel samengevat lijkt het er op neer te komen dat de rechthebbende (de gemeente) zijn of haar eigendom door middel van de werking van bevrijdende verjaring verliest, waarna de desbetreffende voormalig eigenaar (de gemeente) middels een onrechtmatige daadsactie de desbetreffende grond weer kan terugkrijgen in de vorm van schadevergoeding in natura.

Lezing van de overweging ten overvloede in het arrest doet ten eerste de gedachte opkomen dat de daar aan de orde gestelde mogelijkheid van een onrechtmatige daadsactie als consequentie kan hebben dat artikel 3:105 lid 1 BW effectief buiten werking wordt gesteld.

In ieder geval lijkt er sprake van tegenstellige overwegingen in het arrest. Aan de verwerping van het cassatieberoep ligt immers ook ten grondslag rechtsoverweging 3.4 van het arrest (zie hiervoor). Daar overwoog de Hoge Raad toch dat niet is vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk kennis heeft gedragen van de bezitsdaden en dat doorslaggevend is dat de rechthebbende van die bezitsdaden na onderzoek op de hoogte kon raken. Dat kan toch niet anders worden geïnterpreteerd dan dat vereist is dat de rechthebbende (de gemeente) dat onderzoek heeft te doen, zulks tijdig, dat wil zeggen tijdens het verloop van de verjaringstermijn.

Kennelijk vindt de Hoge Raad dat in het geval van een onrechtmatige daadsactie anders, maar waarom dat anders zou zijn, blijft onduidelijk. De Hoge Raad overweegt onder meer: “daarom kan het achterwege laten van dergelijke periodieke inspecties in de regel niet worden aangemerkt  als een aan de eigenaar toerekenbare omstandigheid waarvan het verlies van de eigendom mede het gevolg is”. Waar het betreft de bevrijdende verjaring wordt inderdaad niet van de rechthebbende gevergd dat deze periodieke inspecties laat plaatsvinden, maar als de rechthebbende dat achterwege laat en het bezit van de bezitter te kwader trouw was kenbaar, leidt dat toch echt tot eigendomsovergang. Het ligt dan toch niet voor de hand dat vervolgens de ex-eigenaar die eigendomsovergang redresseert, door middel van een onrechtmatige daadsactie waarbij dan niet de eis zou gelden dat die ex-eigenaar periodieke inspecties achterwege heeft gelaten.

Je zou toch zeggen dat art. 6:101 BW (schadebeperkingsplicht) hier mede een rol hoort te spelen.

Onze indruk is dat de discussie hier nog niet is geëindigd.

Hans van Lier en Martijn Langhout

Posted in VastgoedLeave a Comment on Landjepik, nog lucratief?

Geen overdrachtsbelasting bij sloop door projectontwikkelaar

Posted on juli 28, 2016april 5, 2018 by Anna Paternotte

(Met dank aan mr. Marianne van der Knijff)

De Hoge Raad heeft op 17 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1202) een uitspraak gedaan die van groot belang is voor projectontwikkelaars. De uitspraak betreft een projectontwikkelaar die een stuk grond heeft gekocht. Hij heeft met de verkoper afgesproken dat hij vóór de levering in opdracht van de verkoper het gebouw dat op de grond staat zal slopen en de grond bouwrijp zal maken. De kosten en risico’s van het slopen en bouwrijp maken zijn voor de projectontwikkelaar. In de koopprijs is daarmee rekening gehouden.

De vraag die speelt in de procedure bij de Hoge Raad is wanneer de projectontwikkelaar de eigendom van de grond heeft verkregen: al bij de start van de sloop, of pas bij de levering? Dat heeft namelijk gevolgen voor de belasting die moet worden afgedragen.

Waarom is het moment van eigendomsverkrijging van belang?

Als de projectontwikkelaar al bij de sloop van het gebouw de eigendom van de grond heeft verkregen, dan heeft hij bebouwd onroerend goed gekocht. Bij de overdracht van bebouwd onroerend goed moet overdrachtsbelasting worden betaald. Als de projectontwikkelaar pas bij de levering (na de sloop) de eigendom heeft verkregen, dan heeft hij bouwterrein gekocht. Hij hoeft dan alleen omzetbelasting te betalen. Dat is financieel gunstiger.

Of er overdrachtsbelasting betaald moet worden, kan dus afhankelijk zijn van het moment van eigendomsverkrijging. De juridische eigendomsverkrijging van grond vindt plaats op het moment van inschrijving van de leveringsakte in de openbare registers. Om te voorkomen dat de overdrachtsbelasting omzeild wordt, is in de Wet op belastingen van rechtsverkeer vastgelegd dat deze belasting ook ziet op verkrijging van de ‘economische eigendom’.

Als in de koopovereenkomst naast het recht op levering van de grond ook andere rechten of verplichtingen worden overgedragen aan de koper, bijvoorbeeld als hij al vóór de levering de grond mag gebruiken, verkrijgt de koper de economische eigendom. Daarbij is van belang of de koper (extra) risico op waardeverandering van de grond toekomt.

De belastinginspecteur stelt in deze zaak dat de economische eigendom is verkregen bij de start van de sloop en dat daarom op dat moment overdrachtsbelasting verschuldigd was. De projectontwikkelaar is echter van mening dat hij pas bij de levering de eigendom van de grond verkregen heeft.

Wat is het oordeel van de Hoge Raad?

Als in een koopovereenkomst een vaste koopprijs wordt bepaald, is er altijd een risico op waardeverandering van de grond tussen het sluiten van de overeenkomst en de levering. Door de sloop zal de waarde van de grond stijgen. Omdat de kosten en risico’s van de sloop en de waardestijging van de grond zijn meegewogen bij de koopprijs, vindt de Hoge Raad dat dit geen ander risico is dan het normale risico op waardeverandering.

Bovendien zou hetzelfde risico bestaan hebben als de sloopkosten en risico’s niet waren meegewogen en de verkoper na het sluiten van de overeenkomst de sloop door een ander had laten uitvoeren. Omdat de projectontwikkelaar voor een vast bedrag gekocht heeft, zou het risico van waardeverandering door de sloop dan immers ook bij hem liggen.

De risico’s (zoals aansprakelijkheid) die de projectontwikkelaar bij de sloopopdracht draagt, staan los van de risico’s in het kader van de waardeontwikkeling van de grond. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de belastinginspecteur dan ook ongegrond.

Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?

Projectontwikkelaars kunnen voorafgaand aan de levering voor eigen risico en kosten (maar wel in opdracht van de verkoper) slopen en bouwrijp maken, zonder dat zij hierdoor de economische eigendom verkrijgen. De grond kan daardoor als bouwterrein geleverd worden, zodat geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.

Bij het vaststellen van overeenkomsten moet wel goed op de bewoordingen gelet worden. Hoe meer rechten en plichten er voor de levering al aan de koper worden overgedragen, hoe groter het risico wordt dat er toch sprake is van economische eigendomsoverdracht.

Bent u betrokken bij projectontwikkelingen? Dan kan dit arrest van de Hoge Raad gevolgen voor u hebben. Als u wilt weten of u overdrachtsbelasting moet betalen, kunt u uw overeenkomst laten checken door Anna Paternotte

Posted in VastgoedLeave a Comment on Geen overdrachtsbelasting bij sloop door projectontwikkelaar

Gevolgen wetsvoorstel doorstroming huurmarkt

Posted on februari 12, 2016augustus 23, 2018 by Martijn Langhout

Publicatiedatum: 12 februari 2016

De Tweede Kamer heeft op 9 februari 2016 het wetsvoorstel doorstroming huurmarkt aangenomen. Met het wetsvoorstel wil minister Blok (Wonen) bijdragen aan een beter passend aanbod van huurwoningen in zowel de sociale- als vrije huursector.

Als het wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aangenomen, heeft dit grote gevolgen voor (ver)huurders van woonruimte.

Huur voor bepaalde tijd

Het uitgangspunt bij woningverhuur was verhuur voor onbepaalde tijd. Hierop waren slechts enkele uitzonderingen, zoals het campuscontract voor studentenkamers. Het wetsvoorstel maakt tijdelijke verhuur van te koop staande woningen mogelijk via de Leegstandwet.

Het wetsvoorstel maakt het daarnaast mogelijk zelfstandige woonruimte tijdelijk te verhuren voor de duur van twee jaar. Voor onzelfstandige woonruimte geldt zelfs een termijn van vijf jaar. Woningcorporaties mogen sociale huurwoningen niet tijdelijk verhuren.

Het sluiten van een tijdelijke huurovereenkomst is slechts éénmaal per huurder mogelijk. Als de tijdelijke huurovereenkomst afloopt kan de verhuurder de huurovereenkomst opzeggen. Hiervoor geldt een opzegtermijn van maximaal drie en minimaal één maand.

De wettelijke opzeggingsgronden uit Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn bij deze opzegging niet van toepassing. Huurders mogen de tijdelijke huurovereenkomst ook tussentijds opzeggen.

Als de verhuurder de overeenkomst niet opzegt, wordt de overeenkomst van rechtswege (automatisch) omgezet in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De verhuurder mag dan geen nieuwe huurprijs aanbieden, maar de bestaande huurprijs wel indexeren.

Huurovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen zorgen voor meer flexibiliteit op de woningmarkt. Er is vanuit de politiek en vanuit de vastgoedsector ook kritiek geleverd op de tijdelijke huurovereenkomst, omdat die door verhuurders misbruikt kan worden als proefperiode.

Verruiming opzegmogelijkheden

De mogelijkheden voor het opzeggen van gehuurde woonruimte bij verhuur aan bepaalde categorieën huurders wordt verruimd. Een verhuurder kan de woonruimte expliciet verhuren aan grote gezinnen, promovendi, gehandicapten, ouderen, studenten of jongeren.

Voldoet de huurder niet meer aan de voor deze categorie geldende voorwaarden, dan mag de huur (mits er passende woonruimte beschikbaar is voor de huurders) door de verhuurder opgezegd worden.

Zo wordt ruimte gemaakt voor nieuwe huurders, die wel binnen de categorie vallen. Speciaal geschikte woningen blijven zo beschikbaar voor de betreffende doelgroep. Een deel van de woningvoorraad kan zo makkelijker gereserveerd worden voor doelgroepen die nu lastig aan passende huisvesting kunnen komen.

Huursombenadering en inkomensafhankelijke huurverhoging

Door middel van het wetsvoorstel wordt de huursombenadering ingevoerd. De huursombenadering maakt het verhogen van de huurprijs van individuele woningen (maximaal inflatie+2,5%) van een woningcorporatie mogelijk, bijvoorbeeld als er sprake is van een nieuwe huurder.

Wel wordt een maximum gesteld (inflatie+1%) aan de totale huurprijsstijgingen van de woningen van een woningcorporatie. De verwachting is dat door de huursombenadering de verschillen tussen bestaande en nieuwe huurcontracten afnemen. Dit draagt bij aan een betere doorstroming.

Om scheefwonen tegen te gaan kan een inkomenstoets uitgevoerd worden. Als het inkomen van een huurder boven de toewijzingsgrens van een sociale huurwoning ligt mag de huur verhoogd worden met de inflatie +4%. Pensioengerechtigden en meerpersoonshuishoudens (minimaal 4 personen) zijn uitgesloten van de inkomensafhankelijke huurverhoging.

Status wetsvoorstel

Het wetsvoorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. Minister Blok wil de wet vóór 1 juli 2016 invoeren.

Wilt u meer weten over de mogelijke gevolgen van dit wetsvoorstel voor uw verhuurpraktijk? Neem dan contact op met Martijn Langhout.

(Met dank aan mr. Marianne van der Knijff)

Posted in VastgoedLeave a Comment on Gevolgen wetsvoorstel doorstroming huurmarkt

Berichtnavigatie

Oudere berichten
  • Sitemap
  • Algemene voorwaarden
  • Privacyverklaring
  • Cookies
  • Copyright © 2017 SWDV
Gerealiseerd door internet marketing bureau goeiezaak.com
  • Home
  • Het team
  • Ons kantoor
    • Missie & visie
    • Onze geschiedenis
    • Vacatures
    • MVO
    • Onze evenementen
    • Faillissementverslagen
    • Klachtenregeling
  • Onze expertises
    • Agri & Bulbs
    • Arbeid
    • Insolventie
    • Ondernemingsrecht
    • Onderwijs
    • Overheid
    • Vastgoed
    • Vervoersrecht
  • Blog
    • Corona
  • Contact