Wet Bibob

Hieronder bespreken we de Wet Bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (Wet Bibob) aan de hand van verschillende onderwerpen.

Gijsbert Pierik

Advocaat

Expertises:
  • Vastgoed
  • Bestuursrecht
  • Overheid

Het Landelijk Bureau Bibob (LBB)

Het Landelijk Bureau Bibob (LBB) voert op verzoek van bestuursorganen (zoals de burgemeester of het college van B en W ) integriteitscreeningen uit aan de hand van de Wet Bibob. Bij een dergelijke screening adviseert het LBB over de mate van gevaar van misbruik van vergunningen, subsidies of aanbestedingen. Het advies van het LBB kan door het bestuursorgaan  bijvoorbeeld gebruikt worden om een vergunning of subsidie af te wijzen of  in te trekken.

Uitgaan van het advies, vergewisplicht

In beginsel kan het bestuursorgaan van het LBB advies uitgaan. Het bestuursorgaan heeft wel een vergewisplicht, inhoudende dat het bestuursorgaan dient te beoordelen of het advies en het daartoe gestelde onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de feiten de conclusie kunnen dragen. Dat is niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig directe aanwijzingen bieden of in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.

Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie. Het bestuursorgaan dient dus na te gaan of de gestelde vragen op zodanige wijze zijn beantwoord dat op basis van het advies zorgvuldig en voldoende gefundeerd kan worden beslist.

Onder omstandigheden kan het in het kader van de vergewisplicht, indien in een zienswijze of in de bezwaarfase  de betrokkene het bestuursorgaan nieuwe, voor het Bibob-advies relevante informatie voorlegt, nodig zijn dat aanvullend advies van het LBB wordt gevraagd. Ook ten aanzien van het aanvullend advies geldt de vergewisplicht.

In de wet Bibob valt het ernstig gevaar uiteen in een A en een B grond

Het LBB kan op twee gronden tot de conclusie komen dat er ernstig gevaar is voor misbruik van vergunningen, subsidies of aanbestedingen.

A-grond

Voor de A-grond geldt dat het aannemelijk moet zijn dat strafbare feiten zijn gepleegd waarmee vermogen is vergaard. Te denken valt aan: diefstal, heling en verduistering, belastingfeiten, maar ook aan delicten die in meer indirecte zin zien op het behalen van op geld waardeerbare voordelen, zoals drugshandel.

Vaststellen van de mate van gevaar op de A-grond dient te gebeuren op basis van concrete indicaties van feiten. Het is niet vereist dat er een onherroepelijke veroordeling is. Hoe groter het voordeel is hoe groter het gevaar is. Voordeel dat is behaald met criminele activiteiten blijft in beginsel deel uitmaken van het vermogen, zolang dit niet door bijvoorbeeld een ontnemingsmaatregel aan het vermogen is onttrokken. Executoriaal beslag is geen ontnemingsmaatregel. Het tijdsverloop sinds de feiten is relevant bij de beoordeling, zowel met betrekking tot het voordeel als de ernst van het gevaar.

B-grond

Voor de B-grond geldt dat het moet gaan om strafbare feiten/gedragingen die overeenkomen of samenhangen met de activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd of verleend, het zogenoemde samenhangcriterium. De strafbare feiten moeten zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen met of lijken op de activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd. Dit betreft bijvoorbeeld de uitbater van een inrichting, die bij de exploitatie van die inrichting of een andere inrichting belastingfraude heeft gepleegd. Ook is hiervan sprake indien het type strafbare feiten dat al is gepleegd, door de vergunning kan worden gefaciliteerd. Dit betreft bijvoorbeeld het aanvragen van een vergunning voor een broodjeszaak indien er strafbare feiten zijn gepleegd als  witwassen.

Bij vaststelling van de mate van gevaar op de B-grond is ook geen onherroepelijke veroordeling vereist, een vermoeden is voldoende. Voorts is bij de vaststelling van de mate van gevaar het aantal strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat deze zijn gepleegd, van belang. Naarmate dat aantal groter is, neemt  het gevaar toe dat in de toekomst strafbare feiten zullen worden gepleegd. Ten slotte is ook het tijdsverloop sinds het plegen van de strafbare feiten bij deze grond relevant.

De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten

De betrokkene hoeft niet zelf de strafbare feiten te hebben gepleegd om het LBB tot de conclusie te laten komen dat er sprake is van ernstig gevaar. Ook het in relatie staan tot derden die de strafbare feiten hebben gepleegd kan daartoe leiden. Indien er strafbare feiten zijn gepleegd door een rechtspersoon, dan staat de bestuurder of financier van het bedrijf in relatie tot strafbare feiten. Ook kan er sprake zijn van “in relatie staan tot strafbare feiten” indien er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband. Volgens vaste jurisprudentie moet dan aan de volgende vereisten zijn voldaan: een zakelijke relatie, die gericht is op samenwerking of waarbinnen samengewerkt wordt en die een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een zakelijk samenwerkingsverband tussen de eigenaar van een pand (de verhuurder) en de exploitant (de huurder), als er sprake is van een omzet gerelateerde huurprijs.

Het feit dat betrokkene zelf niet of nauwelijks strafbare feiten heeft gepleegd staat dus op zichzelf niet aan de intrekking of de weigering van een vergunning in de weg. Het is niet vereist dat de zakelijke relatie is gericht op het plegen van strafbare feiten. Het is verder niet noodzakelijk dat de betrokkenen  invloed heeft op of zeggenschap heeft in de entiteit   voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband. Ook in het verleden bestaande samenwerkingsverbanden kunnen in de beoordeling worden betrokken om te oordelen of sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband.

Advies LBB is twee jaar bruikbaar

Het advies is twee jaar bruikbaar; als een besluit wordt gebaseerd op een advies dat meer dan twee jaar oud is, kan dat de zorgvuldigheidstoets van de rechter niet doorstaan.  Als de houdbaarheidsdatum van een advies dreigt te verlopen moet het bestuursorgaan het LBB vragen om het Bibob-advies te actualiseren alvorens een besluit te nemen.  In sommige gevallen wordt er na het eerste advies een aanvulling op het advies gegeven. Een dergelijke aanvulling van een advies is niet aan te merken als actualisering van het Bibob-advies, als het ‘slechts’ een nadere toelichting is van het eerste advies.