Blijf op de hoogte van al het nieuws rondom onze expertises
Dwalingsnadeel bij overname aandelen in een BV
Artikel 2:11 BW In 2017 oordeelde de Hoge Raad over een bestuurder van een holding en zijn hoofdelijke aansprakelijkheid als gevolg van een onrechtmatige daad van de holding waar hij bestuurder van was (ECLI:NL:HR:2017:275). Deze aansprakelijkheid volgde uit artikel 2:11 BW. De bestuurder van een holding is via dat artikel in beginsel hoofdelijk aansprakelijk als […]
Inhoudsopgave
In 2017 oordeelde de Hoge Raad over een bestuurder van een holding en zijn hoofdelijke aansprakelijkheid als gevolg van een onrechtmatige daad van de holding waar hij bestuurder van was (ECLI:NL:HR:2017:275). Deze aansprakelijkheid volgde uit artikel 2:11 BW. De bestuurder van een holding is via dat artikel in beginsel hoofdelijk aansprakelijk als wordt vastgesteld dat de holding als bestuurder aansprakelijk is.
De ratio van artikel 2:11 BW is dat een natuurlijk persoon zich niet achter zijn holding kan verschuilen bij benadeling van een crediteur in geval van bestuurdersaansprakelijkheid. Dit geldt ook bij aansprakelijkheid die gebaseerd is op een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW. Er geldt niet de aanvullende eis dat de crediteur stelt en bewijst dat ook de natuurlijke persoon een persoonlijk ernstig verwijt treft.
Dit keer oordeelt de Hoge Raad dat, als artikel 2:11 BW niet van toepassing is, er sprake moet zijn van een persoonlijk ernstig verwijt voor iedere bestuurder afzonderlijk (Hoge Raad 30 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:470).
De activiteiten van de onderneming betroffen de ontwikkeling van een resort met appartementen in de Dominicaanse Republiek. Ten behoeve van deze activiteiten zijn er door de aandeelhouder(s) diverse vennootschappen opgericht. De trustmaatschappij was bestuurder van een aantal van deze vennootschappen samen met een andere bestuurder (tevens aandeelhouder). Voor de financiering is een beroep gedaan op beleggers. De ontwikkeling gaat uiteindelijk niet door en de beleggers zijn boos, omdat zij hun geld kwijt zijn en stellen de twee bestuurders aansprakelijk.
De Rechtbank Amsterdam wijst de vorderingen af. Het Gerechtshof Amsterdam wijst de vorderingen jegens de ene bestuurder toe, maar acht de trustmaatschappij niet aansprakelijk. Er wordt cassatie ingesteld. Volgens de beleggers had de trustmaatschappij het onrechtmatig handelen van de andere bestuurder moeten voorkomen. De bestuurders zijn aansprakelijk als gevolg van het schenden van wettelijke regels door de BV. Volgens eisers geldt hier de collegialiteit van bestuur (populair gezegd: de ene bestuurder aansprakelijk, betekent ook de andere bestuurder aansprakelijk).
De regels voor externe aansprakelijkheid van bestuurders gelden ook als een trustmaatschappij bestuurder is. De collegialiteit van bestuur waaruit in feite hoofdelijke aansprakelijkheid van het bestuur volgt, geldt niet bij externe bestuurdersaansprakelijkheid. Schending van een wettelijk voorschrift door de bestuurder kan in beginsel tot (interne) aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de BV leiden. Bij aansprakelijkheid jegens externe crediteuren, geldt het uitgangspunt dat de individuele bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.
Wordt u geconfronteerd met bestuurdersaansprakelijkheid of heeft u daar vragen over? Vraag het aan Sebastiaan van Leeuwen
Blijf op de hoogte van al het nieuws rondom onze expertises
Onze advocaten delen hun visie, geven tips en houden u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op de voor u belangrijke rechtsgebieden.