Schorsing bestuurder van een BV

Dit artikel gaat over de vordering van een aandeelhouder in kort geding tot schorsing van een medebestuurder. Door de voorzieningenrechter wordt geoordeeld dat er sprake is van een zwaarwegende reden om tot schorsing over te gaan (VZ Rechtbank Amsterdam 18 januari 2019 ECLI:NL:RBAMS:2019:887). Feiten De BV geeft een gids uit voor een stad (Purmerend). Er […]

Lees verder

Inhoudsopgave

  1. Feiten
  2. Aandeelhoudersovereenkomst en statuten

Dit artikel gaat over de vordering van een aandeelhouder in kort geding tot schorsing van een medebestuurder.

Door de voorzieningenrechter wordt geoordeeld dat er sprake is van een zwaarwegende reden om tot schorsing over te gaan (VZ Rechtbank Amsterdam 18 januari 2019 ECLI:NL:RBAMS:2019:887).

Feiten

De BV geeft een gids uit voor een stad (Purmerend). Er zijn twee aandeelhouders die ieder 50% van de aandelen in de BV houden en zijn beiden zelfstandig bevoegd als bestuurder van de BV.

Er ontstaat een geschil tussen de aandeelhouders / bestuurders over het onttrekken van geld aan de bankrekening van de BV op het moment dat het financieel niet goed gaat met de BV. De ene aandeelhouder / bestuurder neemt geen geld meer op en wil dat de andere aandeelhouder / bestuurder daar ook mee stopt. Deze doet dat echter niet.

De andere aandeelhouder / bestuurder start een kort geding om hem te schorsen als bestuurder van de BV.

Heeft u vragen of heeft u advies nodig?

Heeft u vragen over dit onderwerp, neem dan contact op met onze ondernemingsadvocaat Sebastiaan van Leeuwen. Of maak een belafspraak.

Aandeelhoudersovereenkomst en statuten

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een impasse tussen de twee aandeelhouders en bestuurder van de BV. Het uitgangspunt voor partijen is dat zij zich ingevolge artikel 2:8 Burgerlijk Wetboek moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Een bestuurder kan worden geschorst als er een zwaarwegende reden is die meebrengt dat in redelijkheid niet kan worden gevergd dat een bestuurder nog langer zijn taak uitoefent.

Volgens de rechter is hier sprake van nu vast staat dat de BV grote schulden heeft en dat de vermogenspositie van de BV het voortduren van onttrekkingen niet toelaat. De eiser is hiermee gestopt, maar de gedaagde niet, ook niet toen het personeel niet langer betaald kon worden. Onder andere om deze reden acht de rechter dat er voldoende gronden zijn om tot schorsing van de gedaagde bestuurder over te gaan.

De voorwaarde die hierbij gesteld wordt is dat de eisende partij binnen drie maanden een procedure bij de Ondernemingskamer moet starten.

Wordt u geconfronteerd met onenigheid tussen aandeelhouders en bestuurders binnen ‘uw’ BV of heeft u daar vragen over? Vraag het aan Sebastiaan van Leeuwen

Blijf op de hoogte van al het nieuws rondom onze expertises

Blijf op de hoogte van al het nieuws rondom onze expertises